11 November 1988: Opening tentoonstelling
door P.W. Frederiks
in Brunssum
|
|
Kleur
|
Maar Linnartz blijft verbazen. Opnieuw heb ik mij vergist. De explosie in tempera, waarvan op deze tentoonstelling een deel te zien is, toont een fenoninaal colorist, die de verfmaterie beheerst alsof hij de laatste dertig jaar niet anders gedaan heeft. Wat thema betreft is er niet zoveel veranderd. Het landschap is er, de koeien laten het niet afweten. Insekten laten om begrijpelijke redenen verstek gaan, zij laten zich moeilijk vangen in breed geborsteld schilderwerk. En verder nog dat fruit, aangekondigd in zijn laatste grote tekeningen, die peren die zo expressief kunnen rotten, die groen van nature langzaam zacht en vlekkig worden, open scheuren, die traag de worm gaan speuren die in hun binnenste knaagt en lijdzaam zich openen naar de insekten die zich op hun verval storten. Een variant op het memento mori van de vanitassymboliek, die zo'n wezenlijke ondertoon in het werk van Linnartz is.
|
Leed
|
Maar besteed daar niet teveel aandacht aan. Weinigen kopen een schilderij om hardhandig aan ziekte of dood herinnerd te worden. Maar kijk ook eens naar die schitterende peinture van bladeren aan een perentak, tegelijk met het kijken naar de rotting van die peer zelf in al zijn dramatische accenten, breed uitgemeten. Dan beaam ik wat Paul Haimon schreef: "leed wordt door Linnartz zo gedanst, zo gezongen, zo getekend of geschilderd dat het leed tevens en vooral vreugde wordt. Pijn wordt ook en vooral genot. Het afschuwelijke van het verval wordt ook en vooral aanlokkelijk als bron van schoonheid.
|