4 STEREO-VERZORGING VERSUS AANTAL ZENDERS

Gezien de wensen voor grote aantallen lokale zenders en de beperkte beschikbare ruimte in het frequentiespectrum, werd bij de toegepaste planningsmethode voor lokale omroepen meer belang aan de kwantiteit gehecht dan aan kwaliteit [4]. Bij de lokale omroepen is daarom uitgegaan van mono-uitzendingen. Stereo-uitzendingen zijn veel gevoeliger voor storingen en daardoor kan bij stereo-uitzending dezelfde frequentie niet worden hergebruikt in een groter gebied. De internationale CCIR aanbevelingen vereisen tenminste een 6 dB grotere protectieverhouding voor stereo-ontvangst [11].Volgens Doeven in [4] zou stereo betekenen dat zenders twee maal zover uit elkaar geplaatst moeten worden, en dat er dus op een gegeven oppervlakte ongeveer vier keer minder stereo-zenders dan mono-zenders geplaatst kunnen worden. Wij stellen hier tegenover dat door verdubbeling van de onderlinge afstand een 6 dB betere ontvangstkwaliteit bereikt wordt als `vrije-ruimte propagatie' wordt verondersteld, waarbij het ontvangen vermogen met het kwadraat van de afstand afneemt. Meer realistisch is echter `grondgolf propagatie' [13], [15] waarbij stoorvermogens met de vierde macht van de afstand afnemen. Ook metingen in [4] en [16] bevestigen dat stoorvermogens op het aardoppervlak wezenlijk sneller afnemen dan in de vrije ruimte (zie Appendix A). Onder de correctere veronderstelling van `grondgolf propagatie' behoeven voor stereo-ontvangst zenders op dezelfde frequentie slechts Ö 2 (Ö 2» 1,41) maal verder uit elkaar te staan dan bij mono-ontvangst. Dus in het (gunstige) geval van `grondgolf propagatie' kan er bij toepassing van stereo per gebied slechts de helft van het aantal zenders geplaatst worden in vergelijking tot mono, ofwel een verdubbeling vergeleken met [4].Bij de planning van het FM-D net is er oorspronkelijk vanuit gegaan dat de regionale omroepen slechts in mono zouden uitzenden. Inmiddels zijn steeds meer omroepen over gegaan op stereo-uitzendingen, kennelijk omdat de frequentie-indeling hiertoe de ruimte gaf. Deze overgang van mono- naar stereo-uitzendingen lijkt echter geenszins te zijn ontstaan na een politieke keuze om ook regionale omroepen in stereo uit te laten zenden, maar lijkt meer ad hoc te zijn gemaakt toen bleek dat er hiervoor telkens ruimte in het frequentiespectrum beschikbaar was. Dit roept de (politieke, bestuurlijke) vraag op of het vanuit het oogpunt van een consistente planning van het gebruik van de ether correct is dat enerzijds vrijwel alle regionale omroepen nu in stereo uitzenden terwijl anderzijds aan omroepen (in casu SALTO) zendmachtigingen worden ontnomen vanwege schaarste aan frequenties.Een andere observatie betreffende de (in)efficiëntie van het FM-D net is dat Radio Noord-Holland nog steeds over vier frequenties beschikt, terwijl inmiddels de editie `Studio Hilversum' is opgeheven. Daardoor zendt Radio Noord-Holland geen vier maar slechts drie edities uit, hetgeen technisch ook met slechts drie zenders te realiseren is. Het lijkt op voorhand waarschijnlijk dat door herplanning van de frequenties voor Radio Noord-Holland ruimte gecreëerd kan worden in het intensief gebruikte gebied rond Amsterdam. Het verzorgingsgebied van de zender in Hilversum is relatief klein en kan mogelijkerwijs worden ondergebracht bij dat van de zender in Amsterdam. Alleen al het verschil in stereo en mono-verzorging scheelt minstens een factor 1,4 in het bereik van de zender in Amsterdam (waarmee wellicht de zender in Hilversum overbodig wordt) en volgens de beweringen in [4] zou dit zelfs een verdubbeling van het bereik, d.w.z. verviervoudiging van de oppervlakte van het verzorgingsgebied, opleveren. Soortgelijke overwegingen zijn uiteraard ook van toepassing op de andere netten (FM-A, × × , FM-C en FM-H). Wellicht zal ook bij de eventuele introductie van commerciële radio de vraag zich voordoen of een aanbieder de voorkeur geeft aan twee c.q. vier mono-netten of slechts één stereo-netwerk.

 

 


 

Index frequentiestudie 1991 | Hoofdstuk 4 | Conclusies | JPL NL home