Uit het voorgaande is duidelijk dat de keuze tussen stereo of mono leidt tot essentieel verschillende resultaten voor het aantal toe te laten zenders. Hiermee vergelijkbaar is de afweging tussen de ontvangstkwaliteit versus het aantal zenders. Hoe hoger de gestelde kwaliteitsnormen des te lager is de toelaatbare storing, dus des te minder zenders kunnen worden toegelaten.
De (subjectieve) vraag naar geluidskwaliteit lijkt onderhevig te zijn aan twee tegengestelde tendensen. Enerzijds zijn er de ontwikkelingen naar digitale radio-omroep (`Digital Audio Broadcasting', enz.) waarvan de kwaliteit vergelijkbaar is met die van compact disc (CD)-weergave, ook bij mobiele ontvangst [18]. Anderzijds lijkt een groot deel van de luisteraars niet direct geïnteresseerd in verdere verbetering van de technische geluidskwaliteit. Maatstaven voor geluidsweergave zoals bij CD-spelers lijken in de praktijk minder van toepassing te zijn op radio-luisteren [19], [20]. Slechts een kwart van alle radio-ontvangsttoestellen zijn `tuners' en vormen een onderdeel van een stereo-installatie (`home audio') waarmee weergave met hoge geluidskwaliteit mogelijk is [21]. De overige toestellen, zoals draagbare radio's en wekkerradio's, hebben meestal ingebouwde luidsprekers die niet zijn ontworpen voor `hifi'-weergave. Het percentage toestellen met alleen monoweergave is relatief groot [21]. Ook is de akoestiek en de haalbare dynamiek in een automobiel verre van ideaal. Vanwege deze luisteromstandigheden wil de radioluisteraar veelal een consistente klank [19], zonder verschillen in luidheid van opeenvolgende programma-onderdelen. Terwijl CD-spelers pronken met grote dynamiek, wordt in veel radio-uitzendingen, in Nederland met name op het FM-B, maar ook op de FM-A en FM-D netten, de dynamiek vrijwel geheel uitgevlakt [20]. De geluidstechnische normen gehanteerd door de regionale radio zijn met de komst van nieuwe omroepen eerder verslechterd dan verbeterd. Consumenten-elektronica, zoals cassette-opnemers voor interviews, vond zijn weg naar de radiostudio [22].
De internationale normen voor ontvangstkwaliteit zijn opgesteld in een vroeg stadium van de geschiedenis van de FM-radio, en leveren een goede ontvangstkwaliteit bij een stationaire opstelling van de ontvangstinrichting. Toch is de kwaliteit beduidend minder dan die van een CD-installatie, hetgeen nu tot onderzoek van digitale omroep (DAB) leidt. De ontvangst volgens de normen voor de FM-omroep levert een relatief grote dynamiek (doordat de toelaatbaar geachte stoorvermogens sterk beperkt zijn). Ook Doeven [4] geeft aan dat de gehanteerde waarden voor de protectieverhoudingen erg hoog zijn, en dat, bij stationaire ontvangst, een vermindering van 6 dB een nauwelijks hoorbare kwaliteitsvermindering geeft. Kenmerkend is hier de soms gehoorde opmerking uit het luisterpubliek, wellicht met lagere kwaliteitsnormen, dat Radio 2, 3 of 4 op talrijke plaatsen op de afstemschaal te vinden is, terwijl volgens de gehanteerde strenge planningsnormen de overlapping van de verzorgingsgebieden slechts gering is.
Gegeven de geringe dynamiek door de signaalbewerking met name toegepast in programma's met populaire muziek, is het de vraag of niet voor deze zenders andere planningsnormen kunnen worden gehanteerd. Uiteraard vereisen de internationale procedures dat de stoorniveaus op buitenlandse verzorgingsgebieden binnen de normen blijven. Het is evenwel in principe een nationale politieke keuze of popzenders landelijk een `frequentie-dure' dekking met relatief hoge signaal-stoor verhouding krijgen of een `frequentie-zuinige' dekking met mindere, maar gezien het programmamateriaal wellicht niet in alle gevallen hinderlijke, storingsprestaties. In het eerste geval ontstaat de bekende ervaring bij het publiek dat dezelfde omroep `wel drie keer op de afstemschaal zit'. Technisch gezien is het met een goede richtantenne of vanwege plaatselijk gunstige propagatieomstandigheden, zeer wel mogelijk dat ver buiten het officiële verzorgingsgebied een zender met even hoge geluidskwaliteit kan worden ontvangen als voorzien binnen het verzorgingsgebied.
De subjectieve beleving van wat `voldoende geluidskwaliteit' precies is zal een interessante discussie oproepen als bij de mogelijke introductie van een commerciële radio-omroep landelijke dekking wordt gegarandeerd volgens hoge kwaliteitsnormen. Indien deze omroep, in plaats van één landelijk programma, vervolgens per regionaal opgestelde zender verschillende programma's gaat aanbieden, zullen luisteraars die nu ervaren dat elk programma vaker dan één maal voorkomt op de afstemschaal de mogelijkheid krijgen naar verschillende programma's te luisteren.
Vanuit deze optiek bezien zijn de -in de tijd van de elektronenbuis vastgestelde- normen en de uitgangspunten voor deze normen niet volledig afgestemd op de huidige gemiddelde luisteromstandigheden. Voor stationaire ontvangst (huiskamer-stereo) zijn in principe geen etherfrequenties nodig, maar kan ook gebruik gemaakt worden van kabeldoorgifte. Volgens deze overwegingen wordt kwaliteit bij mobiele ontvangst steeds relevanter.
In de instructies [26] werd ook al gesproken over het waarborgen van goede mobiele ontvangst. Verschuiving van de luister-omstandigheden van huiskamer-stereo naar mobiel heeft op enkele, elkaar deels opheffende, manieren invloed op de efficiëntie van het ethergebruik:
Enerzijds stellen de mobiele luisteromstandigheden - en veel van het aangeboden programma-materiaal - thans geen zeer hoge eisen aan dynamiek. Daarom zouden we naar kleinere planningsmarges toe kunnen. Anderzijds: een mobiele antenne bevindt zich op een ongunstigere plaats dan bij huiskamerontvangst. Tengevolge van plaatselijke afscherming en reflecties fluctueert de sterkte van het ontvangen signaalvermogen (fading). Daardoor vereist mobiele ontvangst hogere planningsmarges dan stationaire ontvangst. Ook bij hoge marges blijft de ontvangstkwaliteit echter gevoelig voor het verschijnsel `meerwegontvangst' tengevolge van reflecties. Met name FM-stereo is principieel gevoelig voor deze effecten, ook bij geringe storing door andere zenders.
Voor echt hoogstaande geluidskwaliteit lijkt FM, zelfs volgens de zware internationale normen, niet de toekomstige oplossing te zijn. De komst van digitale omroep zal naar verwachting binnen afzienbare tijd de discussie opleveren of het handhaven van de hoge (dynamiek) normen voor FM zinvol is, zeker als mogelijkerwijze de landelijke publieke omroepen in een overgangssituatie zowel digitaal (met CD-kwaliteit) als in FM uitzenden [24]. Immers luisteraars die groot belang hechten aan hoge geluidskwaliteit zullen dan altijd kiezen voor digitale ontvangst. De vraag of DAB al dan niet gebruik moet gaan maken van bestaande FM frequenties, of dat juist de radio-omroep meer behoefte heeft aan etherfrequenties dan andere diensten, valt buiten het bestek van deze studie; zie [6], [21], [24].
Index frequentiestudie 1991 | Conclusies | JPL NL home