APPENDIX A: HET VERZORGINGSGEBIED

De grootte van het verzorgingsgebied hangt af van de volgende factoren:

- het zendvermogen (Pt), de antenneversterkingsfactor (gt) en de hoogte (ht) van de zendantenne;

- de minimumveldsterkte; Deze veldsterkte is afhankelijk van de radiodienst (mono-mobiel of huiskamer-stereo) en van de terreinomstandigheden (grote stad, stedelijk gebied of platteland).

- de bruikbare veldsterkte; Deze wordt bepaald door de beschermde veldsterkten van de storende zenders. Deze beschermde veldsterkten worden op hun beurt weer bepaald door:

- het vermogen van de storende zender, de antenneversterkingsfactor en de hoogte van de zendantenne;

- de afstand van de storende zender tot de gewenste zender;

- de propagatieomstandigheden.

- de hoogte van de ontvangantenne (hr), de antenneversterkingsfactor (gr) en de technische eigenschappen van de standaardontvanginstallatie;

- factoren die de propagatie van de radiogolven beïnvloeden, zoals bodemgesteldheid, begroeiing en atmosferische condities.

 

DE NORMEN

Het verzorgingsgebied van een zender is gedefinieerd als het gebied waarin met een kans van 50% een vastgestelde verzorgingsnorm wordt overschreden, uitgaande van een standaardontvanginstallatie [4]. De belangrijkste normen zijn:

- de minimumveldsterkte (Emin): dit is de gemiddelde signaalsterkte van de zender die nodig is om de onvermijdelijke ruis te overstemmen;

- de protectieverhouding (a): dit is de vereiste signaalstoorafstand in relatie tot de gezamenlijke interferentie door andere zenders op dezelfde of bijna dezelfde frequentie.

De protectieverhouding plus de signaalsterkte van een storende zender, gedurende kleine percentages van de tijd, wordt de beschermde veldsterkte (Ebi) genoemd. De signaalsterkte kan hierbij fluctuerend of stabiel zijn.

Indien er meerdere storende zenders zijn, dienen de beschermde veldsterkten van deze zenders samen in beschouwing genomen te worden. Deze gezamenlijke veldsterkte wordt de bruikbare veldsterkte (Eu of `usable fieldstrength') genoemd. Er zijn twee gangbare methoden om de verschillende beschermde veldsterkten op te tellen:

- de `Simplified Multiplication Method' (SMM): een statistische methode;

- de `Power Sum Method' (PSM): een niet-statistische methode.

In [9], [10] worden beide methoden nader uitgewerkt.

Figuur 2: Protectieverhouding a in dB: de vereiste signaalstoorafstand versus het frequentieverschil tussen gewenste en storende zender. Bron: CCIR [11].

Met behulp van bovenstaande begrippen kan het verzorgingsgebied nu gedefinieerd worden als het gebied waarin de veldsterkte van de gewenste zender (Ed of `desired fieldstrength`) groter of gelijk is aan zowel de bruikbare veldsterkte als aan de vereiste minimumveldsterkte:

Ed ³ Eu (1a)

en

Ed ³ Emin (1b)

Deze minimumveldsterkte- en protectieverhouding-criteria zijn terug te vinden in [11].

RADIOPROPAGATIE

Of aan de genoemde verzorgingsnormen (1) wordt voldaan hangt af van de sterkte van de ontvangen signalen. Derhalve geven we hier een korte beschouwing over radiopropagatie in de FM-band.

In de buurt van de zender neemt het ontvangen signaalvermogen Pr af met de afstand d volgens de evenredigheid Pr :: d-2 (vrije-ruimte demping), of voluit,

Pr = Pt gr gt (l/4pd)2

waarin l de golflengte (l » 3 m voor 100 MHz).

Op grotere afstand gaat het aard-oppervlak een belangrijke rol spelen en doven radiogolven sneller uit. Over een perfect geleidende vlakke aarde is het ontvangen vermogen Pr omgekeerd evenredig met de vierde macht van de afstand d tot de zender (Pr :: d-4), volgens

Pr = Pt gr gt hr2 ht2 d-4

 

waarbij ht en hr de hoogte van de zend- respectievelijk de ontvangstantenne is. Dit grondgolf-model (2) is al rond 1948 empirisch geverifieerd door Egli [15] en Bullington [17]. In de praktijk verloopt het ontvangen vermogen echter volgens Pr::d-b met b tussen 3 en 4, zie bijvoorbeeld [13], [29]. Bebouwing, begroeiing en heuvels hebben significante invloed op b terwijl de invloed van de bodemgesteldheid rond 100 MHz (en hoger) relatief gering is [13].

De overgang tussen de propagatieverzwakking volgens d-2 (vrije ruimte) naar d-4 (grondgolf) vindt plaats in de buurt van de afstand d0 » 4hthr/l [13], [17], [29]. Voor een zendantenne op hoogte ht= 40 meter bedraagt d0 » 500 meter (l » 3 m, standaard-ontvangstinrichting hr = 10 m).

 

Parameters:

Zendfrequentie: MHz
afstand d: meter
Zendant. hoogte:  meter
Ontvangstant. hoogte:   meter
Omgeving  

Bereken nu

 

Resultaten:

Volgens Egli: dB
Volgens Hata: dB

Deze calculator is overgenomen uit "Wireless Communication, The Interactive Multimedia CD-ROM". Disclaimer: Executable software programs are provided with no guarantee whatsoever.

 

Bij het kiezen van een praktische antenneopstelling is het in eerste instantie belangrijk dat de antenne `vrij zicht' heeft. Afscherming in een bepaalde richting beperkt de effectieve uitstraling van het zendvermogen. Reflecties tegen obstakels (meerweg-ontvangst) kunnen daarbij ook nog vervorming veroorzaken, met name bij stereo-verzorging. Zoals blijkt uit formule (3) heeft de hoogte ht ook bij een vrije opstelling van de antenne grote invloed op de ontvangst. Echter uit overwegingen van efficiënt frequentiehergebruik is het noodzakelijk dat buiten het verzorgingsgebied het ontvangen vermogen sterk met de afstand afneemt (volgens d-4). Derhalve moet het kantelpunt d0 veel kleiner zijn dan de straal van het verzorgingsgebied. Voor onze studie van het effect van onderlinge storingen houdt dit in dat we uit mogen gaan van d>>d0, dus Pr::d-b met b tussen 3 en 4.

Op afstanden groter dan zo'n 20× × 50 km gaat de kromming van de aarde een rol spelen en doven signalen nog sneller uit (grotere b). Bij propagatie over dergelijke afstanden gaan atmosferische omstandigheden een rol spelen waardoor stoorniveaus kunnen fluctueren. Bij kortere afstanden blijven daarentegen de ontvangen signaalsterktes vrijwel stabiel, tenzij de antenne wordt verplaatst (zoals bij mobiele ontvangst).

 

De genoemde formules geven gemiddelde waarden aan. Ten gevolge van plaatselijke effecten (bebouwing, begroeiing) fluctueert de ontvangen signaalsterkte rond dit gemiddelde met een spreiding van ongeveer 8,3 dB. In de CCIR planningsmethoden wordt met deze spreiding rekening gehouden.

 

Om de frequentieplanning te objectiveren heeft de CCIR standaardmodellen voor de te verwachten ontvangen signaalsterkte ontwikkeld. Omdat de C.C.I.R. in [16] alleen propagatiedata vermeldt voor afstanden groter dan 10 km, is bij de verdere deelstudies (Appendix C) uitgegaan van het in [13 p.83] gegeven propagatiemodel, dat veel gebruikt wordt in de mobiele communicatie. Ook terwille van de eenvoud gebruiken we hier de eenvoudige analytische uitdrukking (3) voor `VHF groundwave propagation'. De propagatiemodellen die gebruikt zijn bij frequentieplanning voor de FM-omroep [4], [16] wijken enigszins af van het ideale grondgolf-propagatiemodel. Gezien het indicatieve karakter van de berekeningen en gezien de gevonden ruime marges zal dit niet leiden tot wezenlijk andere inzichten.

 

De ontvangen veldsterkte E en het ontvangen vermogen Pr zijn direct aan elkaar gerelateerd, zodat de veldsterkte norm in (1) ook verwoord mag worden als een norm voor het maximaal toelaatbare stoorvermogen. Het verband tussen de ontvangen veldsterkte en het ontvangen vermogen is volgens [17]:

Pr = (gr /120) (El/2p)2

 

waarbij E de ontvangen veldsterkte in volts per meter is en gr de antenneversterkingsfactor van de standaardontvanginstallatie.

 

 

© Jean-Paul Linnartz en Ton Meuleman