hij haalde het nietige uit zijn onooglijkheid en gaf het gestalte: het stelde opeens meer voor dan een botanisch weetje. |
Paul Haimon over Martin Linnartz in "Limburgse Schilders" (1979):
Wat Martin Linnartz doet, lijkt iets uit de tijd dat de miniaturisten hun flonkerende schilderijtjes op perkamentbladen aanbrachten. Hij tekent met een kalligraferende zwier en zekerheid in zijn lijnvoering de boodschap uit die het nietige en bijna verborgene in de natuur hebben te melden en hij doet het ook met de toegewijde aandacht van de gelovige die werkend mediteert en bidt. Zijn werk is registratie, uitbeelding en hulde. Hij komt op voor een veronachtzaamde samenleving, voor de vernederden en vertrapten en vaak ter dood veroordeelden door het optreden van de mens met zijn trotse uitvindingen.
Martin Linnartz tekent de insecten met hun eigen maniertjes van met elkaar omgaan, de stille gebaren van de planten, het zilveren slijmspoor van de slak, de knotsvormige antenne van de dagvlinder, de olijke kopjes van de leeuwenbek, en ook, als hij lang in een wei heeft neergezeten en hij hun bulken heeft verstaan, de ondergewaardeerde koeien met hun clownspakjes van zwart of rood bont. Zijn kunstenaarsopleiding ging in een heel andere richting dan die welke ten slotte de zijne werd. Hij kwam, met drie onderwijzersakten op zak en na een aantal praktijkjaren voor de klas, in Maastricht op de Jan van Eyck-academie waar hij zich op de monumentale afdeling van Albert Troost het best thuis voelde. De Prijs van de stad Maastricht en de Hustinxprijs begeleidden zijn eindexamen. Glas-in-lood ramen voor een kerk in Venlo, die hem meteen na zijn studie werden opgedragen, schenen hem regelrecht naar een aardige carrière als monumentaal kunstenaar te voeren. De tijd keerde echter; opeens werden er geen glasramen meer gevraagd. Hij kreeg nog kansen in Brunssum, waar hij een keienmozaïek maakte, en in Maastricht, waar hij voor het kantoor van de ENCI een soort getekende documentaire van het bedrijf uitvoerde. Toen verdere opdrachten, waarvan een monumentaal kunstenaar het moet hebben, uitbleven, stapte hij weer het onderwijs binnen. Voor Martin Linnartz geen vlucht en zeker geen stap in het ongewisse, want het overdragen van kennis gaat hem gemakkelijk af. Hij kan plastisch vertellen en weet te boeien door een gave, zich enthousiast uitende persoonlijkheid. |
De pedagoog kon de schilder echter niet meer verdringen en de schilder had uit zijn jeugd en zijn ouderlijk huis een droom bewaard die hij in zijn vrije uren wilde herbeleven: het rijk van vlinders en insecten waarin zijn vader, ook onder- wijzer en tekenaar van insecten, hem als in een sprookjesland zonder einde had binnengevoerd. Hij ging van het monumentale met zijn gerichtheid op de architectuur over naar het tekenen in de natuur, van de stevige contour naar de haardunne lijn, van de symboliek als steun van het decoratieve ontwerp naar de werkelijkheid, van het grote naar het bijzondere. Martin Linnartz werd een tekenaar met een lijnvoering waarbij men algauw aan de Japanse tekenkunst denkt, de pure lijn met crayon of inkt, soepel en toch gespannen, meer op het papier gespeeld dan nadrukkelijk erop gebracht. Hij tekende wat hij als heel zeker waarnam, en hij tekende dat zo dikwijls dat het waargenomene ten slotte als een vaste kennis in hem zat. Zo kon hij er dan later mee werken aan zijn getekende composities, waarin de verschillende vormen van de vegetatie zich in één poëtisch beeld, nu toch weer enigszins monumentaal geordend, opstel- den. Hij werd niet precies een kleinkunstenaar, al bleef het kleine hem trekken, hij haalde het nietige uit zijn onooglijkheid en gaf het gestalte: het stelde opeens meer voor dan een botanisch weetje. Wat er rondmorrelde aan zijn voeten in het gras of op een tak, en wat aan die tak zelf gebeurde, was allemaal leven. En dat was niet altijd een idylle. Ook in de natuur is het drama, er gebeuren ook daar afschuwelijke zaken; veel dieren staan elkaar naar het leven. Maar het lelijke wordt zo geschilderd dat het én lelijk én mooi tegelijk wordt. Sterker nog, menselijk leed wordt zo gedanst, zo gezongen, zo getekend of geschilderd dat het leed tevens en vooral vreugde wordt. Pijn wordt óók en vooral genot. Het afschuwelijke wordt ook en vooral aanlokkelijk. In de wereld die de kunst schept, komen zaken die heel ver uiteen liggen uiterst dicht bij elkaar, is zijn opvatting. | |
Wanneer men in de kunsthistorie uitziet naar iemand die verwant is aan deze tekenaar, dan lijkt dat de schilderes van vlinders en bloemen uit de zeventiende eeuw, Maria Sibylla Merian, te zijn. Zij hebben minstens hun wijze van benadering der wonderbare kleine schepselen gemeen. Ze ontdekken om te vereren, en als ze hun verering zo artistiek mogelijk hebben geuit, willen zij die doorgeven als een stille boodschap, een boodschap zo bescheiden als een wenk, die vertelt van hun geloof in de Schepper. In Limburg behoort Martin Linnartz tot een groep van kunstenaars die zich door een ideële band, waarover zelden wordt gesproken, verbonden weten. Ze trekken wekelijks samen de vrije natuur in om te tekenen. De anderen zijn Patrick Creyghton, Robert Brouwers, Sjef Hutschemakers en Jos Hameleers. |