|
Uit "de Koe van Linnartz" door Piet W. Frederiks
|
|
pagina 88
|
..... Tot geen van beide stromingen in het moderne realisme behoort
Linnartz. Hij is duidelijk verwant aan kunstenaars als Dirk van
Gelder, Aart van Dobbenburgh en in de jongere generatie Reinder
Homan. Maar Linnartz verschilt van hen op een essentieel punt.
Hij kan ongetwijfeld een even boeiende als getrouwe weergave van
de werkelijkheid leveren, maar toch wijkt hij, uit speelse behoefte,
er voortdurend van af. Hij freewheelt op een nauwkeurige en intense
natuurobservatie. Daarmee tekent hij minutieus zijn eigen fantasiewereld,
hoe bezaaid die ook is met eindeloze observaties.
|
|
|
|
Zijn werk wordt gedragen door twee fundamentele eigenschappen:
een uitzonderlijke en onnavolgbare tekenvaardigheid wat de vorm
betreft en door een kennis van en liefde voor de natuur die ingebed
liggen in een diep religieus besef, wat de inhoudelijkheid betreft.
Dat tekentalent is een geschenk, een echte aangeboren 'tekenpoot':
niet alleen een fenomenale beheersing van het verloop en de kracht
van een lijn zoals die op papier wordt gezet, maar ook een ongeëvenaard
vermogen de driedimensionale werkelijkheid in een even zinvolle
als schone tekening op het platte vlak te brengen. Vlakken als
begrenzing van massa, schaduwen als richting van massa in de ruimte,
worden door die tekenpoot van Linnartz veel minder benadrukt en
in het kielzog van die in eerste instantie lineaire kunst valt
ook minder de aandacht op constructie en compositie.
|
|
|
|
Vanzelfsprekend zijn ook bij Linnartz de tekeningen zorgvuldig
met beeldelementen samengesteld, maar de compositie is zelden
het hoofdmotief van zijn tekenkunstige en grafische ondernemingen.
Wat dat betreft past Linnartz niet alleen in een Nederlandse,
maar nauwer begrensd ook in een Zuid-Limburgse constante: virtuose
lineaire talenten zijn zeldzaam, maar in Zuid-Limburg kan men
behalve op Linnartz wijzen op meesters van eerste rang als Charles
Volders, Charles Eyck, Hubert Levigne en in een jongere generatie
Jos Caelen. Belangrijker is het uiteraard stil te staan bij het
inhoudelijke aspect van Linnartz' kunst. Waarover gaan deze tekeningen
en steendrukken? Bij eerste beschouwing over dingen uit flora
en fauna, in de grote traditie van illuministen, Goedaerdt en
Maria Sybilla Merian speciaal over kleine planten en insecten;
in de even grote traditie van Potter, Berchem en Van Os, van Ruysdael
en Waterloo over koeien en bomen.
|
|
|
|
Veel nauwer dan met deze in de tijd ver verwijderde kunstenaars
lijkt Linnartz verbonden met Van Gogh. Beider realisme heeft het
karakter van een zekere bezonnenheid, van toewijding en zoals
Van Gogh het noemde 'van trouw'. 'Ik kijk naar de dingen van de
natuur en teken ze trouw met liefde', schreef hij in zijn 219e
brief aan zijn broer Theo. Evenals Van Gogh heeft ook Linnartz
een zwierige, krachtige en toch speelse lijnvoering, die geheel
de zijne is tot in de kleinste details en getuigenis aflegt van
de kracht van expressie en speelse natuur van de maker. Het handschrift
van de kunstenaar is een kwaliteit van het kunstwerk, die door
Linnartz, in tegenstelling met vele hedendaagse kunstenaars, niet
uit handen wordt gegeven. Er bestaat een Griekse anecdote die
vertelt van een kunstenaar, die. toen hij een andere kunstenaar
niet thuis aantrof, bij wijze van vistitekaartje een eenvoudige,
rechte, met de hand getrokken lijn achterliet. Als een van de
weinigen in deze tijd zou ook Linnartz tot een dergelijk leesbaar
teken in staat zijn.
|
v. Gogh
|
|
|
|
In de ontwikkeling van de beeldende kunst van deze eeuw is ongetwijfeld
sprake geweest van een zuiveringsproces, een bevrijding van academisme,
van al te inhoudsloze naiuurnabootsing, van levenloze imitatie.
Maar daarbij lijkt toch teveel verlies van wezenlijke kwaliteiten
geaccepteerd en abusievelijk als noodzakelijk offer voor de vernieuwing
beschouwd te zijn geworden. Het loslaten van de zichtbare werkelijkheid
als aanleiding voor het schilderen en tekenen heeft een leegte
geschapen die met ahijd door nieuwe inhouden is opgevuld. Natuurlijk
is het zinloos aan onze wereld beelden van die wereld toe te voegen.
De fotografie kan daarin voorzien en dat in onbeperkte mate Kunstenaars
dienen geen afbeeldingen te maken maar objecten, realiteit toevoegen
aan een bestaande realiteit. Een Prometheus-gedachte, waarvoor
sommigen zijn teruggeschrokken die het niet waagden zich te plaatsen
naast goddelijke scheppingsmacht. 'Is er geen hoovaardigheid',
schreef Jules Breton, in de gedachte dat men scheppen kan?' Merkwaardig
genoeg heeft dezelfde nederigheid andere kunstenaars tot een tegenovergestelde
houding gebracht. Zij weigerden de zichtbare werkelijkheid na
te bootsen of er van uit te gaan, om niet in competitie met de
schepper te geraken. Die curieuse gedachtengang vindt men bij
Hans Arp, die zegt dat de mens 'een naïeve schepper is, die in
zijn megalomanie God en de wereld een tweede keer wil creëren'.
Arp stelt dat de kunstenaar in nederigheid en anonimiteit zou
moeten werken. Kunst heeft volgens hem een natuurlijke origine
en moet objecten produceren als een plant die vruchten voortbrengt
en niet reproduceren. Een pleidooi voor de abstractie, of zoals
hij het liever noemde, de concrete kunst.
|
|
|
|
Helaas is deze niet gebleken te kunnen evolueren naar een door
de mens geschapen werkelijkheid, parallel aan de bestaande en
voor degenen die geloven, door God geschapen werkelijkheid. En
zij is er allerminst in geslaagd anoniem te blijven, zoals Arp
wilde. Het is juist de geschiedenis van de abstracte kunst die
geleerd heeft dat een vitale verbinding met de wereld der zichtbare
en anderszins ervaarbare dingen noodzakelijk is voor haar blijvende
levensvatbaarheid en functioneren.
|
|
|
|
Dichter dan de mening van Arp brengt Paul Klee zicht op mogelijke
ontwikkelingen in de beeldende kunst, op de relatie tussen kunst
en werkelijkheid en op het werk van Linnartz. In zijn dagboek
noteerde hij: 'Vroeger lieten kunstenaars zien wat ook in feite
zichtbaar was, de dingen die hun bevielen of de dingen die ze
graag gezien zouden hebben. Tegenwoordig zijn we meer bezig met
realiteit dan met het zichtbare en we verkondigen daarbij het
geloof dat het zichtbare slechts een speciaal aspect is van de
kosmos en dat andere waarheden mogelijk een groter gewicht hebben.
We streven naar het essentiële dat verborgen ligt achter het toevallige.
Onze zichtbare wereld is slechts een bizonder aspect van hetgeen
voor de schepper het onuitputtelijk bereik is van mogelijke werkelijkheid.
Er is voor de mens meer realiteit mogelijk: hetzij voor ons om
te ontdekken in het bestaande, hetzij voor de kunstenaar om in
het leven te roepen, te scheppen. Dat laatste is de werkelijke
functie van kunst. Hoe dicht men ook bij de wereld der uiterlijke
verschijningsvormen staat, de plaats van de kunstenaar is niet
in de wereld van mensen, dingen en afbeeldingen. Hij is een beetje
dichter bij het hart van alle schepping dan de anderen. Maar toch
nog te ver er vandaan om dichtbij genoeg te zijn'.
|
|
|
|
Die laatste zin van Klee werd later op zijn grafsteen gebeiteld.
Een zin die klinkt als een parafrase van het dichterlijke gebed:
'Inquietas est cor noster, donec requiescat in te, Domine' (Augustinus:
Confessiones). Linnartz heeft zijn eigen opvatting over zijn plaats
bij het hart van alle schepping. Hij heeft daarbij in elk geval
niet de behoefte zich nadrukkelijk van het werk van de grote Schepper
los te maken. Integendeel. Juist in een eenvoudige en oprechte
eerbied voor de nederigste dingen uit de schepping weet hij zich
diep in zijn religieuse beleven het dichtst bij de oorzaak van
alle dingen. De verfijnde aandacht voor de werkelijkheid, die
als een constante mag gelden voor alle kunst van boven de Alpen,
heeft speciaal in Noord- en Zuid-Nederland tot een bizondere ontplooiing
van de beeldende kunst geleid, met accenten die in tijd en plaats
aanzienlijk konden verschillen. Linnartz past in deze lange Nederlandse
traditie op een wijze die zowel geheel van deze tijd als geheel
de zijne is.
|
|
|